Een stukje uit het verleden van Jan Lebbinck.
Hoewel iedereen sprak over Jan Lebbinck, blijkt het te gaan om Piet Lebbinck. Petrus Lambertus Lebbinck, geboren op 3 of 4 juli 1879 in Hulst. Waarom hij zich Jan liet noemen is onbekend.
Naar alle waarschijnlijkheid gedreven door armoede ging hij al op vrij jonge leeftijd als zwerver, ook wel landloper genoemd, door het leven, zich voornamelijk ophoudend in het land van Hulst.
Daar trok hij van boerderij naar boerderij, bedelend om een kop koffie, een maaltijd en een slaapplaats. Maar ook bij de burgerbevolking viel af en toe wel wat van de kar.
Kinderen waren bang voor Jan, voornamelijk ingegeven door hun ouders die waarschuwden dat als je niet braaf was dan met ‘m meegegeven kon worden. En dat was wel het laatste wat je als kind wilde.
Persoonlijke hygiëne kende hij eigenlijk niet. Hij waste zich in de sloot. Vaak liet hij zijn vervuilde kleren daar achter maar niet eerder dan dat hij zich ergens waar de was gedroogd werd van een andere broek of trui had voorzien.
Hoewel hij voornamelijk rondzwierf in het land van Hulst was het ook geen onbekende aan de overkant van de Schelde. Daar is hij ook gestorven, in Goes op 75-jarige leeftijd op 28 maart 1955.
Jan was misschien wel een van de beroemdste (of beruchtste) zwervers uit de streek in de eerste helft van de vorige eeuw.
Geen goede reputatie
Jan had geen goede reputatie; kleine diefstalletjes waren hem niet vreemd. Zo gaat het verhaal dat hij een keer alle sokken en kousen van het voltallige boerderijpersoneel had meegenomen en die elders in de regio weer verkocht.
Als ‘de misdaad’ ernstig genoeg werd bevonden ging Jan voor enige tijd de gevangenis in, voornamelijk in Middelburg en Goes. Zelfs in Veenhuizen kende hij de bajes aan de binnenkant heel goed. Veenhuizen was niet alleen bedoeld om opgesloten te worden, maar daar werd ook een poging gedaan om door middel van leren werken iemand terug op het rechte pad te brengen.
Bij Jan is dit eigenlijk nooit gelukt.
Het schijnt dat hij ook enige tijd in de penitentiaire inrichting van Wortel in België en in Merksplas bij Antwerpen vast heeft gezeten.
Vooral als de winter naderde, de dagen korter werden en de temperatuur daalde koos Jan er regelmatig voor om een of ander misdrijf te plegen. Een diefstal of bijvoorbeeld ’t ingooien van een winkelruit. Liefst zo opzichtig mogelijk zodat de veldwachter hem kon arresteren en voor het gerecht kon brengen.
Naar alle waarschijnlijkheid was de rechtspraak vroeger veel sneller dan nu. Of het kwam omdat er veel minder misdaden werden gepleegd of omdat de rechters veel voortvarender tewerk gingen dan nu, we weten het niet. Wel weten we dat Jan herhaaldelijk voor de Rechtbank moest verschijnen om na veroordeling vrijwel direct daarna in detentie te moeten. Mogelijk werd ter vervanging een geldboete opgelegd, maar hij had waarschijnlijk nooit iets in z’n portemonnee zitten. Taakstraffen bestonden toen nog niet dus dan bleef er niet veel meer over dan te gaan ‘’brommen.’’ Vaak was dat ook precies Jan z’n bedoeling. Weliswaar werd hij van z’n vrijheid beroofd en moest hij ook een beetje werken voor de kost, maar dat vond hij blijkbaar niet zo erg, want in ruil daarvoor zat hij de hele winter lekker warm en kreeg hij ook nog elke dag te eten. In het voorjaar, als z’n straf erop zat was hij weer in z’n vertrouwde Oost-Zeeuws Vlaamse omgeving te vinden. Daar pikte hij het leven als landloper/zwerver weer op. Jan had een behoorlijke staat van dienst waar het opgesloten zitten betrof:
Voor het eerst zat hij vast in 1902, op 23-jarige leeftijd. Hij krijgt dan zijn eerste gevangenisstraf voor het binnendringen van de schuur van landbouwer Van Wesemael uit Hengstdijk.
In 1905 zit hij opnieuw vast in Goes, nu voor diefstal bij H. Langenberg uit Nieuw Namen. Wat hij ontvreemd heeft wordt niet vermeld. Het vergrijp is dan blijkbaar al wat zwaarder, en daarmee ook zijn straf: 6 maanden. Dat jaar zit hij ook nog een tijdje in Middelburg.
Maar daar bleef het niet bij. In 1913 en 1915 mag hij opnieuw gaan zitten. Bij zijn veroordeling in 1915 wordt hij voor 6 maanden geplaatst in de Rijkswerkinrichting in Veenhuizen. Dat was een soort heropvoedingskamp waar landlopers en bedelaars werden opgesloten en verplicht tewerk werden gesteld.
Na zijn vrijlating keerde hij weer terug naar onze streek, waarna hij vrijwel direct opnieuw in de fout ging: in 1917 zat hij weer tot twee keer toe voor langere tijd vast, onder andere voor diefstal bij Louisa Rozier-Trompe uit Stoppeldijk.
Ook in 1920 (diefstal bij J. de Blok, Stoppeldijk) en 1921 moest Jan worden opgesloten, maar het jaar 1922 spande wel de kroon: in totaal 5 keer werd hij in hechtenis genomen wat blijkbaar ook voor de Rechtbank een beetje te gortig was. Hij werd tot 3 jaar veroordeeld en opnieuw opgesloten in de Rijkswerkinrichting in Veenhuizen.
Ondanks dat langdurig verblijf was hij het in de fout gaan nog niet verleerd. In 1927, 1928 (2x) en in 1929 (4x) was het opnieuw raak. Naar alle waarschijnlijkheid wat kleinere vergrijpen waarvoor straffen van een week tot 6 maanden werden opgelegd, welke hij voornamelijk in de gevangenis van Goes en Middelburg moest uitzitten.
Daarna bezorgde hij, voor zover bekend, de Rechtbank eigenlijk geen werk meer. Jan is dan inmiddels de 50 gepasseerd maar leidt nog steeds een zwervend bestaan. Mogelijk heeft hij dan een dusdanig netwerk van adressen opgebouwd waar hij nu en dan een slaapplaats en wat te eten krijgt, dat vergrijpen als diefstal niet meer nodig zijn om te overleven.
Over een andere boeg
Dat Jan niet de braafste van de streek was, daar zijn we inmiddels wel achter. Hij was echt heel vaak opgepakt en gedetineerd geweest. Hoewel als minder streng vergrijp bekend was ook het landlopen verboden en dus ook daar kon je voor opgepakt worden.
Of het nou kwam door z’n leeftijd, Jan was inmiddels de 50 gepasseerd, of omdat hij er eenvoudigweg genoeg van had om steeds maar vast te moeten zitten of omdat hij over voldoende adressen beschikte waar hij met regelmaat terecht kon: we weten het niet,
maar na 1929 zijn geen detenties meer bekend.
Het kan ook zijn dat het kwam omdat hij een plan had bedacht om arrestaties vanwege landloperij te voorkomen, want ook dat was verboden.
Zelf liep hij altijd op klompen en dat bracht hem op het idee om een handeltje in dat schoeisel te beginnen. Dan was hij geen zwerver meer maar een klompenhandelaar. Naast een jute zak met spulletjes erin had hij voortaan altijd een nieuw stel klompen aan een stok op zijn rug hangen. Die liet hij zeer opvallend zien en dat was niet voor niks. Zo leek het, als hij door de veldwachter of de politie werd aangesproken, of hij altijd op weg was naar een klant om ze te verkopen. In werkelijkheid verkocht hij ze nooit en was het puur een dekmantel.
Natuurlijk versleten de klompen waar hij zelf op liep regelmatig. Tegen de tijd dat hij er niet meer op vooruit kon zorgde hij ervoor zich in de buurt van een klompenmaker te bevinden. Dan sloeg hij eerst zijn oude klompen kapot en bedelde vervolgens om een paar nieuwe. Dat hij daarbij die nieuwe klompen die op z’n rug hingen even ergens verborg is natuurlijk vanzelfsprekend.
Bij de boeren
Natuurlijk probeerde Jan op allerlei manieren aan eten te komen. Menig inwoner van Hengstdijk op leeftijd weet te vertellen dat hij overal wel een paar vaste adressen had waar z’n schooiwerk succes had.
Maar het liefst ging Jan langs bij de boeren. Naast een maaltijd vond hij er ook vaak een slaapplaats in de schuur. Dan sliep hij op de hooizolder of in de opslagplaats voor graan.
Een van z’n adressen was de boerderij van Aloys Serrarens, in de Hooglandpolder, vlakbij de Rummersdijkpolder en het gemaal van Kampen.
Behalve boer en paardenfokker was Aloys later ook wethouder van de gemeente Vogelwaarde van 1958 tot 1966.
En vooral .…. het was een man met een sociaal, warm hart die zich het wel en wee van de minderbedeelden in de omgeving aantrok.
Hij vond niet dat ze aan hun lot moesten worden overgelaten. Gastvrijheid stond hoog in zijn vaandel. Een warme maaltijd en een slaapplaats waren meer regel dan uitzondering voor wie als zwerver, leurder of schooier langs kwam.
Zoon Ko kan zich nog goed herinneren dat Jan langs kwam en een warm bord eten aangeboden kreeg. ‘’Hij at het wel buiten op of in de schuur, nooit in huis.’’ vertelt Ko.
Ook bleef hij regelmatig slapen, maar daaraan verbond Aloys wel een belangrijke, strenge voorwaarde: lucifers, aanstekers en rookgerei moesten persoonlijk bij hem worden ingeleverd om brandgevaar te voorkomen.
Eerder verleende hij geen toestemming om te overnachten.
Een drietal anekdotes uit het leven van Jan:
Behalve bij de familie Serrarens had Jan natuurlijk nog meer boerderijen waar hij probeerde te overnachten. Een merkwaardig voorval deed zich voor in september 1944, de maand waarin Oost-Zeeuws Vlaanderen werd bevrijd. Jan klopte aan bij een boer in de Valijnenpolder onder Zaamslag. Hij kon daar op dat moment echter niet terecht. Zijn slaapplaats was ingenomen door een man die op de vlucht was vanwege zijn NSB-achtergrond. Het was de van Hengstdijk afkomstige burgemeester en landbouwer J. van Hijfte (Sjef van Iften). Angst voor een afrekening door de bevolking had hem op de vlucht doen slaan en doen onderduiken. Waar Jan die nacht toen wel heeft geslapen vertelt de geschiedenis niet. (Uit de mond van oudere Hengstdijkenaars tekenen we wel op dat ondanks zijn collaboratie met de bezetter dhr. van Hijfte door zijn toedoen veel jongens, die eigenlijk in Duitsland dwangarbeid moesten gaan verrichten thuis heeft weten te houden. En ook dat hij stilzwijgend inwoners van Hengstdijk die zich ‘’schuldig’’ maakten aan zaken die eigenlijk door de bezetter waren verboden, tolereerde. Een mooi voorbeeld daarvan was het verboden bezit van een radio om naar radio Oranje te luisteren.)
Misschien had Jan wel een zesde zintuig en een neus voor onraad.
In de nacht van 31 januari op 1 februari 1953 raasde een noordwesterstorm over de Noordzee en het Zeeuwse land. Ook in de regio waar hij het liefst rondzwierf was het noodweer. Op zoek naar een slaapplaats zag Jan er vanaf om naar zijn vertrouwde adres in de Hooglandpolder bij de familie Serrarens te gaan.
Hij vertrouwde het niet.
Blijkbaar kende hij de kracht van het water en stond de watersnoodramp van 1906 nog diep in zijn geheugen gegrift.
Grote delen rond Kloosterzande en Ossenisse waren destijds door overstroming getroffen. Er waren toen weliswaar geen doden te betreuren omdat de ramp zich overdag voltrok, maar toch….
Waar Jan die nacht wel heeft doorgebracht is niet bekend, waarschijnlijk meer in de richting van Hulst. Wel weten we dat het noodweer catastrofale gevolgen had en dat de dijk, vlakbij de boerderij van Serrarens die nacht om half vier het begaf en de hele polder onder water liep.
Een voorval van heel andere orde deed zich voor toen Jan een keer ‘’op bezoek’’ ging bij een boerderij in de buurt van Zaamslag. Het was kort na de middag, vlak na de warme maaltijd. ‘’Of er misschien nog wat van de kar viel?’’ vroeg Jan. Ondanks dat het middagmaal erop zat was er nog meer dan genoeg over. Vooraleer Jan begon te eten werd hem wel meegedeeld dat hij alles moest opeten. ‘’Da’s goed’’ zei Jan en begon te eten. De boer zette zich tegenover hem aan tafel met een jachtgeweer in de hand. Dat boezemde zoveel angst in bij Jan dat ondanks dat hij meer dan voldoende had gegeten niet durfde te stoppen en niks durfde te zeggen. De anekdote vermeldt dat hij zowat zat ‘’te bosten’’ (barsten). Of dit voorval echt heeft plaatsgevonden? We zullen het nooit weten.
Enige achtergrondinformatie
Jan is geboren onder de naam Petrus Lambertus Lebbinck op 3 of 4 juli 1879 te Hulst. Beide data komen in het gemeentelijk archief voor. In die tijd niet vreemd omdat de geboortedatum en de doopdatum allebei werden gebruikt. Jan was de zoon van Charles Louis Lebbinck en Petronella Rovers. Charles en Petronella trouwden op 08 juli 1863. Een katholiek gezin; in die tijd heel normaal dat in zo’n gezin veel kinderen werden geboren: in totaal 12. Maar 7 ervan overleden al op zeer jonge leeftijd. Hoewel het destijds wel meer voorkwam dat iemand een andere voornaam droeg dan op de geboorteakte stond vermeld is onduidelijk waarom hij in de volksmond Jan werd genoemd. Tijdens ons speurwerk hebben we overigens ook een aantal mensen gesproken voor wie de naam Piet zeker niet onbekend was.
Het gezin heeft gewoond in de Grote Bagijnenstraat, op de Paardenmarkt, in de Potterstraat en in wijk C89, waarschijnlijk het Cornelis de Vos plein. Bekend is verder dat Jan de Lagere School heeft gevolgd in Hulst waar hij lezen en schrijven heeft geleerd. De handtekening van Jan is bewaard gebleven. Die moest hij regelmatig bij zijn detenties zetten. Overigens wordt in het strafregister ook een keer vermeld dat hij niet kon schrijven. Vader Louis was werkman/bierbrouwersknecht, maar helaas, hij stierf al op 51 jarige leeftijd in 1891. Moeder bleef achter met 2 kinderen, Clodie, een meisje van 15 en Jan, 12 jaar oud. De andere kinderen hadden de ouderlijke woning al verlaten. Ongetwijfeld zal het vroege overlijden van vader mede de oorzaak zijn geweest van armoede in het gezin. Moeder overleed in 1910 in de gemeente Hontenisse.
Na de Lagere School is Jan aanvankelijk gaan werken. In diverse gemeentearchieven komt zijn naam voor als dienstknecht of landbouwknecht. Hij stond o.a. ingeschreven in de gemeenten Hulst, St. Jansteen, Boschkapelle, Stoppeldijk, Ossenisse, Graauw en Hontenisse. Merkwaardig genoeg vinden we hem niet terug in de toenmalige gemeente Hengstdijk. Vaak was dat verblijf in een bepaalde gemeente van korte duur. Seizoensarbeid bij de boeren was zeer gebruikelijk. Als het werk erop zat keerde hij terug naar z’n moeder in Hulst om daarna zodra er ergens weer werk was gevonden te vertrekken. Omdat hij dan elders verbleef moest hij ook telkens daar ingeschreven worden.
Na 1901 komen we Jan in het dienstbodenregister niet meer tegen. Vermoedelijk is hij vlak daarna ‘’’fout’’ gegaan met Jan, want in 1902 volgt zijn eerste veroordeling en gevangenisstraf omdat hij ‘’huisvredebreuk’ had gepleegd, nl. ‘’het binnendringen van een verboden schuur’’ bij boer Wezenmaele in Hengstdijk. Mogelijk kon hij daarna moeilijker aan werk geraken en is hij, misschien wel tegen wil en dank, z’n zwerversbestaan gaan leiden.
Bij zijn eerste detentie staat hij nog als ingezetene van de gemeente Hulst ingeschreven, maar bij de volgende veroordeling en strafoplegging staat vermeld ‘’zonder woon- of verblijfplaats’’. En dat bleef zo, jarenlang. Trekkend van dorp naar dorp, van boer naar boer, maar ook van gevangenis naar gevangenis leidde hij het bestaan van wat we tegenwoordig dakloos noemen.
Overigens was Jan niet de enige in de familie die wel eens iets deed wat het daglicht niet mocht zien. Zo is bekend dat zijn toen 29-jarige zus Anna in 1892 drie dagen gevangenisstraf kreeg opgelegd vanwege ‘’binnenlands vervoer van 10 kg geraffineerd zout, ongedekt door enig document’’. Het werd als frauduleuze invoer gekwalificeerd en ook al kunnen we ons nu deze handeling nog nauwelijks als vergrijp voorstellen; blijkbaar was het toen niet toegestaan.
Doorgaans liep Jan gekleed in een lange regenjas, een stok op de rug met daaraan een paar klompen en een zak met wat spulletjes. Hij had donkerblond vrij lang haar, grijs/blauwe ogen, een stompe neus en een ovaal gezicht. Op latere leeftijd droeg hij een snor. Specifiek kenmerk was dat zijn rechter kaak de littekens van een brandwond vertoonde. Jammer dat we nergens een foto van Jan kunnen vinden. Aan het eind van zijn leven is Jan ‘’naar de overkant’’ vertrokken. Zijn laatst bekende woonplaats is Oudelande in de zak van Zuid-Beveland. Op 28 maart 1955 op 75-jarige leeftijd is hij daar overleden. Aangifte van dit overlijden werd gedaan door aannemer Goedemondt uit Goes.
februari 2025
Met dank aan Huub Stals, Phons Bax (De Rondgangers), Ad Franken, Frank Kuypers, Marie van de Lavoir, Rosa Dobbelaer-Mannaert, Ko Serrarens, Edy Compiet, Piet Collet, de archivaris van de gemeente Hulst, het Zeeuws Archief en Jurgen Krieckaert voor alle over Jan verstrekte informatie.